Wat houdt groepsdynamica in?

Groepsdynamica gaat over processen die zich binnen de klas afspelen en hoe je deze processen binnen de klas kunt beïnvloeden. Alles wat er in de klas gebeurd op sociaal gebied valt onder groepsdynamica. Zo kan één leerling al een grote invloed hebben op de rest van de klas. 

Het woord groepsdynamica zegt het al: het gaat over de dynamica in een groep. Maar wat wordt nou eigenlijk verstaan onder een groep? Volgens Alblas (2010) is een groep een verzameling van in dit geval kinderen die :

  • Frequent wat met elkaar te maken hebben
  • Samen iets willen bereiken
  • Afhankelijk zijn van elkaar voor het bereiken van doelen
  • Samen het gevoel hebben een groep te zijn.

Het is belangrijk om in acht te nemen dat jouw groep een formele groep is. De groep is namelijk niet spontaan ontstaan, maar samengesteld door de school.


Vijf fasen in de groepsontwikkeling

Wheelan (2004) heeft de groepsontwikkeling in vijf fasen onderverdeeld:

  1. Oriëntatiefase, deze fase kan worden aangesteld als de beginfase van het schooljaar. Er hangt een spanning omdat iedereen op zoek is naar zijn plek in de groep. In deze fase zullen de meeste leerlingen behoedzaam zijn. Daarnaast zullen er ook een aantal leerlingen naar de voorgrond treden en zichzelf een belangrijke rol willen toekennen
  2. Conflictfase, Na enige tijd krijgen kinderen door wat ze aan elkaar hebben. Iedereen gaat steeds meer aangeven wat ze willen bereiken en hoe zat dan precies willen aanpakken. Hierdoor kunnen er conflicten en tegenstellingen ontstaat.
  3. Stabilisatiefase, de opgetreden conflicten zijn niet per definitie slecht voor de groep. Het oplossen van conflicten leidt namelijk tot een betere vorming van de groep waardoor uiteindelijk de groepsdynamiek versterkt wordt. En de groep dus ook stabieler zal worden. Verder op deze webpagina zal nog worden beschreven hoe je conflicten in deze conflictfase kunt oplossen of vermijden.
  4. Prestatiefase, deze fase kan van start gaan als de groep als één functioneert en gezamenlijk doelen wil bereiken met elkaar. In deze fase besteed je volgens Bales (1970) veel minder tijd aan het handhaven van een goede onderlinge sfeer. Hierdoor komt er meer tijd vrij voor het werken aan groepsdoelen.
  5. Beëindigingsfase, binnen een klas met kinderen vindt deze fase plaats aan het einde van het schooljaar. Groepsdoelen zijn behaald en de groep gaat voor een aantal weken (zomervakantie) uit elkaar.

Achter de feiten aanlopen

Binnen het huidige onderwijs wordt er vaak achter de feiten aangelopen. Er moet zich eerst een probleem voordoen waarna er curatief wordt gehandeld. Het passend onderwijs sluit echter meer aan op het preventieve handelen. Als leerkracht zul je groepsprocessen goed in de gaten moeten hebben om zo preventief te kunnen handelen.  Gelukkig zijn er meerdere modellen die het creeëren van een goede groepsdynamica vereenvoudigen. Groepsdynamica wordt beinvloed door ieder kind. Elk kind heeft dus een aandeel in hoe de groepsdynamica in de klas is.  Onderstaand vind je 10 beschermende factoren die aanwezig zouden moeten zijn bij ieder kind. Bij meer dan 4 ontbrekende factoren kun je stellen dat het kind geen goede opvoedende situatie heeft.

Top 10 beschermende factoren

1. Sociale binding

2. Kinderen moeten het gevoel hebben dat ze iets kunnen presteren. Ze moeten zich gezien voelen. Dat ze iets bij kunnen dragen aan het groepsproces

3. Weten wat wenselijk gedrag is. Dat een kind weet hoe hij of zijn zicht moeten gedragen in een groep

4. Belonen: beloont worden voor positief gedrag. Positief gedrag moet worden gestimuleerd.

5. Steun: volwassen die het kind steunen

6: kansen: Kind moet kansen krijgen voor vrije tijdsbesteding

7. aanbieden: het kind moet genoeg vaardigheden en competenties aangeboden krijgen

8: cognitieve ontwikkeling: hulp krijgen om cognitie te versterken

9: motivatie: ouders moeten het kind motiveren voor school

10: positieve identiteit: het kind moet een positieve identiteit kunnen opbouwen

Binnen de eigen klas kun je leerlingen die niet binnen de groep vallen kunnen toetsen op de bovenstaande factoren. Bij 4 ontbrekende factoren zou je kunnen vaststellen dat het kind geen goede opvoeden situatie heeft. Als leerkracht zul je dan samen met ouders op zoek gaan naar een oplossing om deze ontbrekende factoren terug te brengen in het leven van het kind. Als leerkracht zul je moeten zorgen voor ouder betrokkenheid. Dit door dus veel in contact te staan met de ouders en de lijntjes kort te houden. Daarnaast zul je als leerkracht moeten kijken hoe je binnen de school aan de ontbrekende factoren tegemoet kunt komen. Zo zou je bij de 4e factor ( belonen) als leerkracht veel complimenten kunnen geven aan de leerlingen om zo het kind te stimuleren om een positief zelfbeeld te creëren. 

Ontdek de rolverdeling

Groepsdynamica wordt bepaald door de rolverdeling binnen de groep. Echter is een rolverdeling van leerlingen slecht voor de groepsdynamica. Als leerkracht wil je dus het liefst geen rolverdelingen in de klas. Iedereen moet tenslotte zichzelf kunnen zijn zonder daarbij een rol te moeten aannemen. Er bestaan verschillende oefeningen waarbinnen je deze verschillen tussen leerlingen goed kunt waarnemen.

  • tikboksen: dit is een oefening waarbij je tegenover elkaar staat. Het is de bedoeling om de tegenstander zo vaak mogelijk te tikken, want dit levert punten op. In deze opdracht is goed te zien welke leerling de 'ruimtegever' is en welke leerling de 'ruimtenemer'. Door deze opdracht kun je al snel zien welke leerling een leidende rol innemen. Hier kun je als leerkracht rekening mee houden door de 'ruimtenemers' vaker de beurt te geven bijvoorbeeld ( lerarenredactie, 2011).
  • Gesjaakt: Een ander spel dat zich goed leent om de rol van een leerling te kunnen zien zijn bordspellen. Dit spel kun je gewoon in iedere winkel kopen en is ideaal voor de bovenbouw leerlingen. Ieder groepje krijgt 5 fichjes. Op tafel komt iedere keert een kaart te liggen met een getal er op. Deze getallen staan voor het aantal punten. Het is de bedoeling om zo min mogelijk punten in de hand te hebben. Wil je de kaart niet pakken dan zul je een fichje op tafel moeten leggen. Als je fiches op zijn dan verlies je. Het team met de minste punten wint het spel. Door leerlingen in tweetallen te laten werken , kun je de rolverdeling goed zien. Er is namelijk altijd één leerling die de definitieve beslissing maakt. Ook het onderling samenwerken en overleggen wordt duidelijk. Zo zul je zien dat het ene groepje helemaal niet samenwerkt, terwijl het andere groepje meer dan een minuut aan het overleggen is. Door tijdens het spel de samenwerking te bespreken, krijgen leerlingen inzicht in hun samenwerkingsvaardigheden. 

Gissen en missen

Het huidige onderwijs staat in het teken van het preventieve handelen. Je kunt een probleem dus beter voorkomen dan een voorgedaan probleem te moeten oplossen. Echter is dit niet altijd de beste oplossing voor het creëren van een goede groepssfeer. Het oplossen van een conflict versterk namelijk ook in zekere mate de groepssfeer. Dit ondermeer omdat de opgedane kennis uit vorige conflicten kunnen worden ingezet in andere situaties. Het proces van missen en gissen wordt door Weick ( 1979 ) als volgt uitgelegd. Persoon A doet iets. Hier wordt door persoon B op gereageerd door de actie  te aanvaarden, te verwerpen of te veranderen. Dit proces gaat vervolgens net zo lang door tot dat het conflict niet meer van kracht is. Voor persoon B is dit geval een conflict aanvaarden of verwerpen niet altijd goed. Om de groepsdynamica te kunnen laten versterken is het ook belangrijk om in gesprek te gaan over conflicten.

Hoe te handelen

Als leerkracht wil je het liefst zo snel mogelijk naar de prestatiefase kunnen. In deze fase besteed je namelijk maar weinig tijd aan het handhaven van de normen en waarden waardoor je veel tijd kunt besteden aan de groepsdoelen en de groepssfeer.  Het vierfasemodel volgens van Engelen (2011) kan je helpen bij het aanleren van de normen.

  1. Introductie van de norm, allereerst moet er een norm worden gesteld. Echter kun je deze norm het beste aanbieden in een context die aansluit bij de leef en belevingswereld van de kinderen. Hierna zullen de kinderen zelf instaat zijn om de norm te kunnen vaststellen.
  2. Benoemen van de norm, in deze fase noemt de leerkracht de norm. Hierbij is het belangrijk om het gewenste gedrag te benoemen en ook voor te doen. Daarnaast is het ook belangrijk om stil te staan bij de verbale en de non-verbale communicatie.
  3. Eerste inoefening van de norm, in deze fase moet er ruimte worden geboden aan de kinderen om ook de normen te kunnen toepassen. Hierbij is het aan te raden om de normen te laten voorkomen in spellen en andere activiteiten. Hierbij laat je de kinderen ook weten dat je de focus legt op het gewenste gedrag. Het gaat hier om het aanleren van het gewenste gedrag en dus niet om het afkeuren van ongewenst gedrag.
  4. Inslijpen van de norm, in deze fase moet de leerkracht mogelijkheden bieden waarin de norm meerdere malen per week aan bod komen zodat de norm ook daadwerkelijk kan worden ingeslepen. Deze norm kun je nu ook toepassen in normale situaties.

Gouden weken

Op de webpagina van 'pesten' is het belang van de gouden weken ook al toegelicht. Pesten vloeit voort uit een slechte groepsdynamica. Het is van belang om als leerkracht in de eerste weken van het schooljaar veel tijd een aandacht te besteden aan de groepsdynamica. Dit kun je dus doen door veel verschillende spellen te spelen die ten goede zijn van de groepssfeer. Het is bevorderlijk om deze spellen in steeds wisselende groepjes te spelen zodat iedereen met elkaar leert samenwerken en een geen zelf gemaakte groepjes ontstaan. Hierbij is het vertonen van goed voorbeeld gedrag ook van belang. Als leerkracht zul je eerst het gewenste gedrag moeten vertonen. Binnen deze weken is het ook belangrijk om samen met de leerlingen regels samen te stellen zoals hierboven staat beschreven. Na het het opstellen van de regels is het belangrijk om deze regels ook te bespreken.

Binnen het bespreken van deze regels hoort ook het bespreken van conflicten. Als leerkracht moet je conflicten niet proberen te negeren, maar juist bespreekbaar maken. Echter is het wel belangrijk om een probleem niet groter te maken dan dat het is. Bij een beginnend conflict is het gebruik van non-verbale communicatie vaak al genoeg. De leerling of leerlingen weten dat je het negatieve gedrag in het oog hebt en afkeurt. Mocht het conflict toch al in een verdere fase zitten dan zijn er andere stappen die je als leerkracht moet ondernemen. Het is belangrijk om het gewenste gedrag uit te spreken. 'ik wil graag dat iedereen welkom is in de klas en dat we niemand buitensluiten bij een spel'. Als deze uitspraak niet leidt tot het gewenste gedrag dan ben je als leerkracht genoodzaakt om andere stappen te ondernemen. Leerlingen die handelen na de uitspraak van het gewenste gedrag van de leerkracht, hebben hoogstwaarschijnlijk behoefte aan vermaning. Als leerkracht spreek je nu in korte taal uit wat je verwacht ze en spreek je een consequentie uit als dit gedrag niet wordt vertoont. 

Ieder kind is uniek. Hetzelfde geldt voor de aanpak. Als leerkracht blijft het dus een kwestie van trial and error (Horeweg, 2014)

Passend onderwijs

Het gedrag van één leerling kan de groepsdynamica al verstoren. Iedere leerling draagt dus bij aan de groepssfeer van de klas. Dit betekent dus ook dat je als leerkracht hier bewust van moet zijn. Kinderen die nieuw in een klas komen zullen een andere begeleiding nodig hebben dan kinderen die al 4 jaar bij elkaar in de klas zitten. Daarnaast zal de ene leerlingen makkelijker aansluiting vinden in de groep dan de andere leerling. Ook hier zul je rekening mee moeten houden. De observatielijsten van 'Zien' laten heel duidelijk zien wat de leerlingen vinden van de groepssfeer. En wat ze vinden van de onderlinge leerling relaties. Met deze gegevens kun je als leerkracht onderwijsbehoeften samenstellen voor ieder kind of deze kinderen onderverdelen in subgroepen. Het is dus belangrijk om overzichtelijk te hebben hoe de groepsdynamica in de klas is.  En welke leerlingen in verhouding buiten de groep vallen.