Beschrijving van identiteitsontwikkeling

Identiteitsontwikkeling is iets wat bij ieder mens als een geleidelijk proces kan worden gezien. Iedereen is op zoek naar een positief zelfbeeld en zal daarom stappen nemen om zowel persoonlijk als sociaal een goede identiteit op te bouwen. Hoewel identiteitsontwikkeling dus als een continu proces kan worden gezien, is er ook belangrijke periode te typeren voor de ontwikkeling van de identiteit. Tijdens de adolescentie (tussen periode van jeugdige tot volwassen) vinden de belangrijkste veranderingen in de identiteit plaatst.

De vier voorwaarden van identiteitsontwikkeling

Volgens Erik Erikson kun je spreken van een eigen identiteit als er sprake is van de volgende 4 voorwaarden in jouw eigen identiteitsontwikkeling:

  1. Besef van continuïteit:  het besef hebben dat je het gehele leven dezelfde persoon bent en blijft. Deze voorwaarde is verdwenen bij de dementerende mensen.
  2. Besef van herkenning en erkenning:  het besef van wederzijdsheid. In dit geval verwacht je dat je eigen zelfbeeld overeenkomt met het beeld dat anderen van je hebben. Als jij vindt dat je veel doorzettingsvermogen hebt dan verwacht je dat anderen dit ook van jou vinden. Je bent jezelf en speelt niemand anders. Je doet jezelf dus ook niet anders voor.
  3. besef van vrijheid in afhankelijkheid:  hier staat zelfacceptatie centraal. Je houdt rekening met anderen en kunt je eigen keuzes maken. 
  4. besef van een zinvolle toekomst:  je koestert hier je idealen. Het creëren van verwachtingen en doelen om zo in de toekomst te investeren zijn hier belangrijk.

Ontwikkelingsfasen van de identiteitsontwikkeling

Naast de 4 voorwaarden voor identiteitsontwikkeling heeft Erik Erikson ook de ontwikkelingsfasen voor de identiteitsontwikkeling beschreven. Dit zijn 8 verschillende ontwikkelingsfasen waarvan 5 van de fasen plaatsvinden in de kindertijd.  Deze 5 fasen zullen hieronder verder worden beschreven.

  1. Fundamenteel vertrouwen vs fundamenteel wantrouwen (0-1 jaar): Een kind hoort in deze fase een groot gevoel van vertrouwen te krijgen in de sociale omgeving. 
  2. Autonomie vs schaamte en twijfel ( 1-4 jaar):  Hier staat zelfstandigheid centraal. Hierbij is het leren kennen van grenzen ook belangrijk. In deze fase kan een kind echter ook twijfel over de eigen mogelijkheden waardoor onzekerheid en schaamte de identiteit kunnen belemmeren. 
  3. Initiatief vs schuld (4-6 jaar):  in deze fase zijn leerlingen fantasierijk en ondernemend. Een kind heeft een deze fase de ruimte nodig om eigen initiatieven tot uitwerking te laten brengen. Gebeurt dit niet dan kan een kind een schuldgevoel op bouwen door veel gestraft te worden voor het gedrag.
  4. Vlijt vs minderwaardigheid (6-12 jaar): In deze fase wordt eigen vaardigheden vergeleken met vaardigheden van anderen. Het behalen van succes is hierbij dus belangrijk.Wanneer een kind niet aan de eisen of verwachtingen kan voldoen dan kan er sprake komen van een minderwaardigheidsgevoel.
  5. identiteit vs identiteitsverwarring (12-19 jaar):  Deze fase wordt ook wel de adolescentiefase genoemd. Loyaliteit is een belangrijke eigenschap die een jongere overhoudt aan deze periode. Dit is de belangrijkste fase waarin een jongere zijn of haar identiteit ontwikkeld. 

Uit de bovenstaande fasen van Erikson blijkt al dat er verschillende belemmerende factoren aanwezig kunnen zijn in de identiteitsontwikkeling van kinderen.  Een te strenge vader kan zo door veel straffen een kind al op 4 jarige leeftijd een schuldgevoel geven. Een kind kan zich minderwaardig voelen als het altijd een slechter cijfer haalt dan haar vriendin. 

Morele ontwikkeling volgens Kohlberg

Lawrence Kohlberg heeft een schema ontwikkeld waarin de ontwikkeling van kinderen in 3 stadiums is verdeeld. Dit heeft hij gedaan om als leerkracht zo leerlingen te kunnen plaatsen in het schema. Waarna het handelen volgens de stadiums wordt vereenvoudigd. Hieronder zijn de stadiums beschreven.

stadium 1: preconventioneel moraliteit: Kleuters zijn gericht op zichzelf en egocentrisch. Het bevredigen van de eigen behoeftes staat hierin centraal.  Het gedrag is erg gericht op het vermijden van straf. Het kind zal geen snoepje stelen, omdat moeder dan boos zal worden.

stadium 2: conventionele moraliteit : gericht op goedkeuring van anderen . Het snoepje zal nu niet worden gestolen, omdat andere dit niet zullen waarderen. Er is behoefte aan gezag, er al worden gedaan wat er wordt gevraagd. 

stadium 3: postconventioneel niveau: in dit stadium ben je in staat om je eigen belangen aan de kant te zetten.  Je eigen principes spelen hierin ook een steeds grotere rol. Je heb je eigen mening steeds duidelijk waardoor je ook meer zult handelen vanuit je eigen principes.  (mens en samenleving, 2016)

 

De adolescentiefase 

Dit is misschien wel de belangrijkste fase in de ontwikkeling van je identiteit. Dit is namelijk het scharnierpunt tussen de kindertijd en de volwassenheid. Er zijn verschillende mogelijke vormen van identiteitsontwikkeling. 

1. foreclosure,  deze adolescenten zijn meestal beschermd opgevoed waardoor zij vaak handelen om te voldoen aan de verwachtingen en de eisen van hun omgeving. Gezag en autoriteit worden niet gewaardeerd. 

2. moratorium, adolescenten in deze fase zijn erg zoekende naar hun eigen identiteit. Vaak gaat dit gepaard met conflicten en angst. 

3. identiteitsverwarring, door verschillende gebeurtenissen in deze adolescentenfase kan de identiteitontwikkeling ontregeld worden.  Dit leidt tot identiteitsverwarring in mogelijk:  tijdsverwarring, verlegenheid, werkverlamming, autoriteitsverwarring, verwarring van waarden

4. negatieve identiteit, dit wordt vaak veroorzaakt doordat de adolescent niet kan voldoen aan de eisen. Er wordt een negatief zelfbeeld gecreëerd.

5. kunstmatige identiteit,  een adolescent probeert in dit geval aansluiting te vinden bij een groep die zich vijandig opstelt tegenover een ander groep in de samenleving. 

6. Identity achievement, als een adolescent in staat is om eigen keuze te maken dan is er sprake van identity achievement. De adolescent is zelf verantwoordelijk en is in staat om relaties op te bouwen met de mensen in zijn omgeving. 

 

Puber

De situatie van een puber speelt zich zowel thuis als op school af. In de fase van puber is het moeilijk voor een kind om zichzelf te begrijpen. De gevoelens van een kind in de pubertijd schommelen continu. Het gedrag van een puber kan dus ook invloed hebben op de klas. 

 

Wat gebeurt er in het brein?

In de puberteit worden nutteloze verbindingen in de hersenen verbroken en de nuttige verbindingen sterker gemaakt. Echter zit hier geen balans in. Het ene deel in de hersenen is eerder aan de beurt dan het andere deel. Hierdoor is de breinontwikkeling tijdelijk uit balans waardoor pubers soms dus apart gedrag vertonen. 

 

Rol van de leerkracht

Ouders hebben tijdens de puberteit een belangrijke rol in de opvoeding van hun kind. Ook als leerkracht zul je binnen het huidige passende onderwijs moeten aansluiten op de behoeften van een puber. Pubers hebben behoefte aan ruimte en privacy. Als leerkracht kun je deze leerlingen dus extra ruimte en verantwoordelijkheid geven. Van fouten maken leer je desnoods. Echter hebben pubers ook nog behoefte aan duidelijke grenzen. Grenzen stellen waarbinnen ze moeten blijven, kunnen namelijk ook zorgen voor het ontwikkelen van verantwoord gedrag. Ook is hier de ouderbetrokkenheid weer van belang. 

 

overige tips

  • Verplaats je in het kind door te communiceren via bijvoorbeeld Whatsapp.
  • Neem tijd om met het kind te praten ( praten gaat beter tegelijkertijd met een andere handeling als een potje voetbal kijken).
  • gebruik humor
  • geef het kind ruimte als je merkt dat hier goed mee om wordt gegaan. En geef zo telkens meer vrijheid
  • bespreek niet alles dat het kind fout doet, vaak is het kind zich zelf ook al bewust van fouten en hoeven ouders dit niet te bevestigen (de Jong, 2018)

Passend onderwijs

Het gebied van de identiteitsontwikkeling berust heel sterk op het individu. Ieder kind ontwikkeld zich anders. De vier voorwaarde voor identiteitsontwikkeling van Erik Erikson kunnen je hierbij ondersteunen. Leerlingen die voldoen aan deze vier voorwaarden zullen in het eerste opzicht geen verstoring hebben in hun identiteitsontwikkeling. Leerlingen die niet voldoen aan alle vier voorwaarden hebben dus een andere aanpak nodig. Dit is ook waar het passende onderwijs voor staat: voldoen aan de onderwijsbehoefte van het kind. In dit geval zul je als leerkracht moeten werken aan de voorwaarde waaraan het kind nog niet voldoet. 

Maak jouw eigen website met JouwWeb